“Imperialisme en de nationale kwestie” (1929)

Een vroeg essay over de Italiaanse en Duitse Communistische Linkerzijde

Otto Dix, De Oorlog

English, Spanish, French

Bijlagen

Kritische opmerkingen van de uitgever

Sinds de oorlog in Oekraïne in 2022 in alle hevigheid is hervat, en zeker sinds de oorlog tussen Hamas en Israël in 2023, rijst de vraag naar het karakter van deze oorlogen.

Zijn dit nationale oorlogen – ook wel nationale bevrijdingsoorlogen of koloniale oorlogen genoemd? En zo ja, welke staat – of aspirant-staat zoals Hamas – voert oorlog om zichzelf te bevrijden, en bevrijd zichzelf waarvan, en met welke kans om die bevrijding te bereiken?

Of zijn de oorlogen van nu interimperialistische oorlogen, d.w.z. oorlogen waarin staten en aspirant staten hun eigen bevolking inzetten en vijandelijke bevolkingen uitschakelen in een strijd om de herverdeling van kapitalistische invloedssferen? Met andere woorden, een oorlog die niet in het belang is van de arbeidersklasse en die zij bestrijdt voor haar eigen klassebelangen en uiteindelijk voor de proletarische revolutie? Dit is het standpunt dat we hier verdedigen. Algemener gesteld en tegelijk specifieker, luidt het als volgt:

  • Alle oorlogen sinds het begin van de 20ste eeuw zijn het resultaat van de verdeling van de wereld in kapitalistische invloedssferen. De grote en de kleine staten en aspirant-staten die direct of indirect (by proxy) deelnemen aan deze oorlogen, ook de minder machtige, zijn imperialistisch, dat wil zeggen dat ze proberen het maximale te halen uit de kapitalistische herverdeling van de wereld die het resultaat is van elke oorlog.
  • De ‘verdediging van het eigen volk‘ en het ‘recht van de volkeren op zelfbeschikking’ zijn slechts de leuzen waarmee de imperialismes de arbeiders van hun land oproepen elkaar af te slachten voor belangen van het kapitaal.
  • De arbeidersklasse, waar dan ook, heeft geen belang bij deze interimperialistische oorlog waarvan zij de prijs betaalt in mensenlevens, verwondingen, oorlogstrauma’s en verhoogde uitbuiting en onderdrukking. Voor de arbeidersklasse van alle landen geldt: de vijand staat in eigen land, (klasse-)oorlog aan de (interimperialistische) oorlog, geen klassenvrede maar voortzetting van de arbeidersstrijd tot de revolutie, ook al leidt dit tot nederlaag van het ‘eigen’ land in de oorlog (revolutionair defaitisme), omvorming van de imperialistische oorlog tot de proletarische wereldrevolutie.

Deze discussie en deze terminologie zijn niet nieuw. Ze ontstond in de periode rond de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918, toen linkse sociaaldemocraten die tegen de deelname aan de oorlog van de partijen van de Tweede Internationale waren, de term imperialisme gebruikten om aan te geven dat deze oorlog niet in het belang van de arbeidersklasse was. Na de proletarische revolutie in Rusland en het einde van de Russische deelname aan de Eerste Wereldoorlog noemden linkse sociaaldemocraten die voor de arbeidersstrijd tegen de oorlog waren zich communisten en verenigden zich in de Communistische Internationale. Aanvankelijk bleven de verschillen tussen de opvattingen van de Duits-Poolse marxiste Rosa Luxemburg en de Nederlandse marxisten Herman Gorter en Anton Pannekoek enerzijds en de Russische marxisten Lenin, Zinovjev en Trotski anderzijds onduidelijk. De laatsten geloofden dat nationale oorlogen nog steeds mogelijk waren in de periode van interimperialistische oorlog en dat nationale bevrijding zelfs in het belang van de arbeidersklasse was. Het was deels vanwege deze verschillen dat de aanhangers van Pannekoek en Gorter, die de communistische arbeiderspartijen KAPN en KAPD vormden in Nederland en Duitsland, uit de Communistische Internationale werden gezet als “links-radicalen” en “een kinderziekte van het communisme” (Lenin). Amadeo Bordiga, woordvoerder van de Internationalistische Communisten in Italië, bleef in de Communistische Internationale en bekritiseerde het standpunt van de Russische bolsjewisten op een zeer “diplomatieke” manier.

De tekst uit 1929 die hier volgt, “Imperialisme en de nationale kwestie”, verscheen in het Parijse tijdschrift “L’ouvrier communiste”. Rond dit tijdschrift bespraken Duitse immigranten, aanhangers van de KAPD, en Italianen, aanhangers van de Bordiga-fractie (Italiaanse Communistische Linkerzijde), hun meningsverschillen. Het bijgevoegde artikel is het resultaat. Het blijft interessant omdat het de standpunten van de “Duitse Communistische Linkerzijde” (KAPD) en die van de Bolsjewieken tegenover elkaar zet op een manier die even toegankelijk is voor aanhangers van de Italiaanse Linkerzijde en zelfs voor degenen die het Nationaal-Bolsjewistische standpunt delen. Tegelijkertijd laat het zien dat Bordiga het in 1924 in feite eens was met de KAPD, maar dit alleen indirect tot uitdrukking bracht.

Het artikel bevat ook enkele zwakke punten. De meest in het oog springende zwakte is de karakterisering van het bolsjewistische standpunt als niet-marxistisch. Dit gaat voorbij aan de verwarring van alle marxisten die tegen de oorlog waren over het begrip imperialisme en vooral aan de eensgezindheid over het burgerlijke karakter van de verwachte revolutie in Rusland, een standpunt dat volgens ons onjuist is. Het feit dat in het begin van de 20ste eeuw de wereld verdeeld was in kapitalistische invloedssferen, betekent niet alleen dat alle oorlogen interimperialistisch zijn. Al eerder, met het falen van de Europese revoluties van 1848, was het tijdperk van de burgerlijke revoluties voorbij. De aanpassingen aan een steeds meer kapitalistische wereld van de landen met een overheersend voor-kapitalistische productiewijze, vond plaats door historisch achterhaalde regimes, zoals dat van Bismarck in Duitsland en later dat van het Tsarisme in Rusland. Om zich in militair opzicht en in de buitenlandse handel te handhaven, bouwden deze landen een nationale industrie op die zich kon meten met die van de oudere kapitalistische landen, met name door de modernste kapitalistische productiemethoden toe te passen in het industriële grootbedrijf. Daarmee ontstond in Duitsland en later in Rusland een arbeidersklasse die niet meer gebonden was aan de kleinburgerlijke invloeden die uitgingen van het kleinbedrijf. Marx had in 1848 het idee dat een burgerlijke revolutie in Duitsland slechts kon worden voltrokken onder druk van het proletariaat. Deze revolutie in Duitsland zou vervolgens samen met een proletarische revolutie in Frankrijk kunnen omslaan in een proletarische wereldrevolutie. Na 1848 liet hij dit idee van de permanente revolutie, en dat van de daarmee verbonden nationale oorlogen, vallen.

De theoretici van de internationale sociaaldemocratie – van reformisten tot revolutionairen – hielden echter mechanisch vast aan de noodzaak van een burgerlijke revolutie in het ‘achterlijke’ Rusland. De bolsjewiki hanteerden daarbij het schema van het Communistisch Manifest en van de Bond van Communisten. Daarbij ontging de bolsjewiki a) dat Marx uitging van strijd van de meest brede proletarische massa’s (Marx’ partij-begrip van dat moment) terwijl zij een revolutionaire minderheidspartij voorstonden, feitelijk naar Blanquistisch model, b) dat Marx voorstelde dat de Bond van Communisten de rol van oppositie en niet van regeringspartij zou spelen, zoals de bolsjewiki deden. Als regeringspartij werden de bolsjewiki de stromannen van de ongewijzigd kapitalistische verhoudingen in het bedrijfsleven en van de noodzaak van buitenlandse politiek van Rusland. Onder kapitalistische en imperialistische druk van binnenuit en van buitenaf, misleid door ideeën van een dubbele, burgerlijke en proletarische, ofwel permanente revolutie, dachten ze de wereldrevolutie te leiden, terwijl ze in werkelijkheid de contrarevolutie in binnenland en buitenland faciliteerden.

Het ‘recht van de volkeren op nationale zelfbeschikking’ was in de activiteiten van Lenin en de bolsjewiki tot Oktober 1917 nauwelijks van praktische betekenis. Maar vanaf het moment dat zij regerende partij waren werd het tot een belangrijk middel in hun binnenlandse politiek (Stalin was volkscommissaris van Nationaliteiten) en hun buitenlandse politiek. Voortaan werden ‘volkeren’ en ‘naties’ naargelang de politiek van de Russische staat dat vereiste, bestempeld als ‘onderdrukt door het imperialisme’ en dus kandidaat voor ‘nationale bevrijding’, of als juist als ‘imperialistisch’, of ‘handlangers’ van het imperialisme. Sinds rond 1920 de Russische communistische partij de hoop op steun van een proletarische revolutie in het Westen was verloren, probeerde ze het Oostelijke front te beschermen via een Boeren-Internationale. De Communistische Internationale werd voortaan gebruikt om de aangesloten partijen tot instrument van de Russische buitenlandse politiek te maken. Door historisch achterhaalde tactieken van vakbeweging, parlementarisme en vorming van fronten met delen van de bourgeoisie, moesten de westerse communistische partijen uitgroeien tot massaorganisaties die druk uitoefenden op hun regeringen in het belang van de Sovjet-Unie.[1] Toen de bolsjewieken rond 1920 begrepen dat de Sovjet-Unie niet door een proletarische revolutie in Duitsland uit haar isolement gehaald kon worden, begonnen ze samenwerking te zoeken met de Duitse generaals. Karl Radek was tijdens de arbeidersopstand in het Ruhrgebied tegen de Kapp-putsch vanuit de gevangenis in Duitsland begonnen met het aangaan van contacten. Waarschijnlijk met instemming van Moskou, sloot de KPD zich aan bij de Akkoorden van Bielefeld, die het Rode Leger ontwapenden dat arbeiders in het Roergebied hadden gevormd. Duizenden revolutionaire arbeiders werden vervolgens afgeslacht door de Reichswehr en de Freikorpse, waaruit later het nationaalsocialisme zou ontstaan. De aanvankelijke afwijzing door de bolsjewiki van het Hamburgse ‘nationaal-bolsjewisme’ dat een samenwerking met de Duitse generaals en de Sovjet-Unie ter verdediging van Duitsland tegen Frankrijk en Engeland voorstond, maakte plaats voor de aanvaarding daarvan. Plotseling ontdekte de Comintern dat het Verdrag van Versailles Duitsland tot een schulden-natie had gemaakt, onderdrukt door imperialisme van Frankrijk en Engeland. De KAPD en de GIC hebben dit verraad van het proletarisch internationalisme door de Comintern en de daarbij aangesloten communistische partijen uitgebreid gedocumenteerd. Een samenvatting voor het geval Duitsland tot aan het Hitler-Stalin Pact in de Tweede Wereldoorlog is o.a. te vinden in Rusland en de grote nederlaag van de Duitse arbeidersklasse in 1933.39 De heroriëntatie van de Russische buitenlandse politiek op het Oosten sinds 1923, is te vinden in De ontwikkeling van de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie.40 Deze politiek had rampzalige gevolgen voor de communisten en de revolutionaire arbeiders van China, die in 1927 massaal werden afgeslacht door de burgerlijke Kwo-Min-Tang die Moskou hen als bondgenoot had opgedrongen. Zie in bovengenoemde tekst, deel 2, de hoofdstukken Koerswisseling naar het Oosten en De afslachting van de Chinese arbeiders-revolutie.[2]

Waar “Imperialisme en de nationale kwestie” zich op Zinovjev baseert, neemt het zijn interpretatie over van Marx’ standpunt tijdens de Frans-Pruisische Oorlog van 1870. Marx zou deze oorlog hebben beschouwd als de laatste nationale oorlog, of een van de laatste nationale oorlogen in Europa. Zie hiervoor Zinovjevs “De plunderaars” (1915), dat we hebben bijgevoegd, en de daaropvolgende citaten van Marx. Uit deze citaten blijkt dat Marx in zijn privé-correspondentie de Frans-Duitse oorlog alleen in parodiërende zin van een nationale oorlog sprak, omdat hij zowel aan Franse als aan Duitse kant door de oorlogvoerende staten en de kleinburgerij als zodanig werd opgevat. Tenslotte stelt Marx in zijn brochure uit 1871 over de Parijse Commune, “Burgeroorlog in Frankrijk”, ondubbelzinnig dat de nationale oorlog niets meer is dan oplichterij door de regering.

“Imperialisme en de nationale kwestie” eindigt met de woorden “wordt vervolgd”. Dit vervolg is ons echter niet bekend. Het is mogelijk dat de auteur de aandacht wilde vestigen op de materiële basis van bolsjewistische opvattingen over het voortbestaan van nationale oorlogen, nationale bevrijding en “anti-imperialistische” strijd in koloniale en semi-koloniale gebieden. Rosa Luxemburg en, na haar moord in 1919, de KAPD hadden al artikelen over dit onderwerp gepubliceerd. Vóór 1914 geloofde Lenin dat het Russische proletariaat, of in ieder geval zijn partij, baat kon hebben bij nationale bewegingen tegen het centrale gezag van de veelvolkerenstaat die Tsaristisch Rusland was. Toen bolsjewieken, dankzij de proletarische revolutie de macht in Rusland in handen viel, vonden ze dat ze hun beloften over het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren moesten nakomen. In Finland en Oekraïne koos de onafhankelijke nationale bourgeoisie onmiddellijk de kant van de imperialistische Entente die Sovjet-Rusland omsingelde. Vervolgens heroverde het Rode Leger Oekraïne ten koste van veel slachtoffers. Voor de fatale gevolgen van de alliantie van de communistische partijen met burgerlijke nationalistische groeperingen in Turkije, Perzië (nu Iran) en China verwijzen we naar het artikel in “L’Ouvrier Communiste”. Wat echter ontbreekt is de toevoeging dat de door de Comintern opgelegde politiek van fronten met de nationale bevrijdingsbewegingen, of wat daarvoor moest doorgaan, overeenkwam met de buitenlandse politieke belangen van Sovjet-Rusland, die we achteraf, en met meer afstand, ondubbelzinnig als imperialistisch moeten kwalificeren. Voor een meer diepgaande analyse van Lenins opvattingen over imperialisme en nationale bevrijding verwijzen we hier naar “De inter-imperialistische oorlog in Oekraïne – Van Luxemburg, Pannekoek, Gorter en Lenin tot het ‘Radencommunisme’.”

Wat Bordiga betreft, moet worden opgemerkt dat hij zich vastklampte aan Trotski in zijn pogingen tot oppositie binnen de Comintern. Nadat Trotski Bordiga had afgepoeierd, nam de laatste nog intiemer Trotskistische opvattingen over permanente revolutie over. Dit leidde tot theorieën over de revolutie in Rusland als een dubbele revolutie, proletarisch en burgerlijk tegelijk. En erger nog, de steun voor nationale “bevrijding” door de “bordigisten”, door de splitsingen die zichzelf bijna allemaal de Internationale Communistische Partij noemen. Er wordt nu gezegd dat de “cyclus van nationale bevrijding” eindigde in de jaren 1960 (of op andere momenten). Maar het gif komt nog steeds regelmatig omhoog in braaksel zoals oproepen tot steun aan Palestijnse proletariërs terwijl er gezwegen wordt over Israëlische arbeiders. Overigens wordt Bordiga’s artikel “Communisme en de Nationale Kwestie” (1924) niet genoemd op de Bordigistische archiefsite sinistra.net. Blijkbaar een “kinderziekte” van Bordiga.

De vele oorlogen sinds de tijd dat Rosa Luxemburg, Lenin, Pannekoek en Gorter worstelden met de nieuwe periode van het imperialisme, hebben duidelijk gemaakt dat de Duitse en Hollandse Communistische Linkerzijde gelijk had. Weliswaar zijn in de 20ste eeuw vele nieuwe naties opgekomen, maar de betekenis daarvan was niet langer een strijd tegen voor-kapitalistische productiewijze en voor de verdere verbreiding van het kapitalisme, en daarmee een groei van de voedingsbodem van de arbeidersstrijd. Met name de oorlogen die door de navolgers van de bolsjewisten aangeduid worden als nationale bevrijdingsstrijd, anti-koloniale of anti-imperialistische, kortom nationale oorlogen, zijn alle gebleken oorlogen te zijn tussen kapitalistische, imperialistische grootmachten. In de periode van de ‘Koude’ Oorlog waren dat met name het Amerikaanse en het Russische blok, beide kapitalistische en imperialistisch. Na het verdwijnen van de Sovjet-Unie, is de plaats van Rusland tijdelijk vervangen door andere imperialistische grootmachten, vooral de regionale. China heeft bewezen een nieuwe wereldmacht te zijn die de Verenigde Staten van haar troon kan stoten. De kleinere naties zijn — net als de naties van de aspirant staten — niets anders gebleken dan de propagandistische illusie van het ‘volk’, deze valse nationale eenheid van bourgeoisie en proletariaat, die de kleinburgers aan het hoofd van de zogenaamde ‘bevrijdings’-strijd gebruiken om de proletariers en arme boeren te laten strijden voor hun imperialistische belangen: om het maximale te halen uit de kapitalistische herverdeling van de wereld door de oorlog. De ‘bevrijding van het imperialisme’ bleek altijd in te houden de onderwerping aan het imperialisme van een andere grootmacht. Soms ontpopten de ‘bevrijders’ zich als onderdrukkers van andere ‘naties’, b.v. de Vietnamese invasie van Cambodja. Het artikel “Imperialisme en de nationale kwestie” noemt al enkele voorbeelden uit de jaren 1920, maar ook sindsdien is elke ‘bevrijdings’-beweging hard opgetreden tegen elke vorm van zelfstandige arbeidersstrijd. Wat dat betreft tonen ze soms zelfs voor hun overwinning op het buitenlandse imperialisme hun anti-proletarisch karakter.

F.C. december 2023


Zie ook boeken bij Arbeidersstemmen

Leninisme of marxisme?
Imperialisme en de nationale kwestie

Door L’ouvrier communiste (Parijs), nr. 2-3, okt. 1929

Het huidige conflict tussen China en Rusland en de oorlogsdreigingen die uit dit interimperialistische incident voortvloeien, zoals trouwens uit alle gebeurtenissen die de actualiteit ons van dag tot dag brengt, wijzen op de naderende mogelijkheid van een nieuwe wereldoorlog en dwingen ons opnieuw aandacht te schenken aan het probleem dat het uitbreken en de ontwikkeling van de oorlog van 1914 zo wreed voor de marxistische linkerzijde van de Tweede Internationale heeft geplaatst.

Op dit terrein waren zeer belangrijke meningsverschillen ontstaan tussen de leninistische elementen (in dit geval gereduceerd tot Lenin en Zinovjev, die als enigen in de “Socialdemokrat” schreven) en de meerderheid van de linkerzijde (voornamelijk bestaande uit elementen uit Duitsland, Polen en Nederland). Het is niet onbelangrijk om op te merken hoe geïsoleerd het Russische bolsjewisme was in zijn specifieke standpunt over de nationale kwestie ten opzichte van andere stromingen. Het is geen toeval dat het bolsjewisme of leninisme op dit terrein al in tegenspraak was met de westerse proletarische ideologie.

Te lang zijn deze tegenstellingen, die van fundamenteel belang zijn voor de ontwikkeling van de internationale revolutie, verzwegen door de verschillende elementen van de Derde Internationale. Net als de meerderheid hebben de zogenaamde oppositionelen, Leninisten, Trotskisten of Bordigisten genoemd, altijd gedaan alsof ze het antagonisme tussen de luxemburgistische en de bolsjewistische tendensen negeerden. “Prometeo”, dat onlangs een artikel publiceerde van Amadeo Bordiga over de “Nationale Kwestie”[3] wijst er niet op hoe de inhoud van dit artikel zich lijkt te verwijderen van het leninisme en in de richting van het luxemburgisme gaat. Hier moet aan toegevoegd worden dat Bordiga zelf bijdroeg aan het in de schaduw houden van deze verschillen, die al zo’n vijftien jaar bestonden binnen marxistisch links, door ze te verhullen met de mantel van de bolsjewistische discipline. Pas in zijn lezing over Lenin in 1924 maakte hij een vage toespeling op dit verschil en bracht hij zijn sympathie voor de anti-leninistische tendens van marxistisch links in de 2e Internationale naar voren in een diplomatieke frase.

Door de dood van Luxemburg en de uitsluiting van linkse elementen zoals de Nederlandse “Tribunisten” en de Duitse Communistische Arbeiderspartij (K.A.P.D.) uit de Derde Internationale, kon het leninisme de tactiek van de Comintern in de nationale kwestie en in alle andere kwesties onbetwist domineren.

Allereerst is het nodig om het marxistische standpunt over dit specifieke probleem te benadrukken, zoals dat onbetwistbaar naar voren komt uit de door Zinovjev en Lenin zelf aangehaalde citaten. In Zinovjev en Lenins “Tegen de stroom” (deel 1, pagina 18 van de Franse vertaling) wordt verwezen naar Marx’ opvatting in “Het Communistisch Manifest”: “Arbeiders hebben geen vaderland”. Laten we de passage uit het manifest waarin Marx en Engels hun denkbeelden over de kwestie van het vaderland in relatie tot de arbeidersklasse uiteenzetten, in zijn geheel weergeven (zie de uitgave van Librairie de l’Humanité, blz. 37):

“Arbeiders hebben geen vaderland. Wat ze niet hebben kan hen niet afgenomen worden. Omdat het proletariaat van elk land eerst de politieke macht moet veroveren, zich moet opwerpen als een nationaal heersende klasse en de natie zelf moet worden, is het nog steeds nationaal, maar niet in de burgerlijke betekenis van het woord”.

“Nu al verdwijnen nationale afbakeningen en tegenstellingen tussen volkeren meer en meer met de ontwikkeling van de bourgeoisie, de vrijhandel, de wereldmarkt, de uniformiteit van de industriële productie en de bijbehorende bestaansvoorwaarden. Het proletariaat aan de macht zal ze nog meer laten verdwijnen. Zijn gezamenlijke actie, op zijn minst in beschaafde landen, is een van de eerste voorwaarden voor zijn emancipatie.”

Lenin geeft hier (idem) een exacte interpretatie van Marx’ tekst door te erkennen dat de socialistische revolutie niet binnen de grenzen van het oude vaderland kan winnen, dat ze zich niet binnen nationale grenzen kan handhaven, dat haar gemeenschappelijke actie, zoals Marx terecht zegt, in de beschaafde landen tenminste, een van de eerste voorwaarden voor emancipatie is. Het is duidelijk dat Karl Marx hier bij de gevorderde proletariërs al vóór de revolutionaire overwinning een hoog gevoel voor internationalisme impliceert en dat hij hierin een basis ziet voor de ontwikkeling van de revolutie. De uitdrukking “natie”, toegepast op het sociale geheel dat het proletariaat beheerst en dat het geleidelijk aan met zichzelf vereenzelvigt, is formeel, zoals het betekenisloze overblijfsel dat de bourgeoisie na haar val achterlaat. Hiermee kunnen we op geen enkele manier beweren dat Karl Marx dacht aan het bestaan van een of ander “socialistisch vaderland”.

Het is ook duidelijk dat nationale grenzen hun economische en politieke betekenis al verliezen onder het burgerlijke regime en dat ze voorbestemd zijn om volledig afgeschaft te worden door de ontwikkeling van de proletarische macht.

De verdere ontwikkeling van de kapitalistische economie heeft de juistheid van deze stelling grondig aangetoond door de universele eenheid van de markt voor grondstoffen, afzetmarkten en kapitaal te bereiken. De laatste oorlog heeft het nationalisme ontmaskerd als een ultrareactionair overblijfsel dat niet langer de belangen van een zelfstandige sociale formatie uitdrukt, maar dient als een ideologische vermomming voor imperialistische realiteiten.

De kleinburgerlijken van alle rangen en standen en de arbeidersaristocratie van de monopolies zijn slechts dragers van patriottisme in de mate van hun onderwerping aan het grootkapitaal, dat hen tot zijn marionetten maakt en de komedie van de nationale verdediging afwisselt met die van het Wilsonnisme,[4] van het Locarnisme[5] enzovoort. Het is duidelijk dat de historische basis van zijn strijd en revolutionaire ervaringen het proletariaat ertoe zal brengen grenzen af te schaffen zodra het in meer dan één land de macht heeft gegrepen. Het etnische karakter van nationaliteiten verliest elke waarde, de samensmelting van de meest ongelijksoortige etnische elementen is allang gemeengoed geworden en “natuurlijke” grenzen houden niet meer dan etnische grenzen de veranderingen van de beschaving tegen.

De internationalistische stelling van het marxisme leent zich dus niet voor misverstanden; de uitdrukking die haar samenvat: “de arbeiders hebben geen vaderland”, is onherroepelijk duidelijk en markeert de werkelijke scheiding tussen burgerlijk nationalisme en proletarisch internationalisme; de daaropvolgende historische ontwikkeling heeft het duidelijk burgerlijke karakter van de patriottische en nationale ideologie ontmaskerd. En toch heeft Lenin de invloed van deze patriottische ideologie, die de marxistische elementen van het Westen volledig verwierpen, niet volledig uit zijn “marxistische” opvatting gewist.

Het is interessant om op te merken dat wanneer Lenin polemiseert met de reformisten hij ultralinkse houdingen aanneemt[6] terwijl wanneer hij polemiseert met de ultralinksen hij reformistische houdingen aanneemt. Deze eclectische positie was wijdverspreid in alle problemen die hij aansneed. De schommelingen van zijn centrisme komen zeer goed naar voren in werken als “De Proletarische Revolutie en de Renegaat Kautsky” enerzijds en “De Kinderziekte van het Communisme” anderzijds. In de geciteerde passage uit “Tegen de stroom” (pagina 18 van het eerste deel) polemiseert Lenin tegen de hervormers en sociale verraders. Hij wordt puur internationalistisch en herinnert aan de ondubbelzinnige marxistische uitdrukking: “Arbeiders hebben geen vaderland”.

Op pagina 213, terwijl hij een polemiek voert tegen de Nederlander Nieuwenhuis en hem vergelijkt met Gustave Hervé, beweert hij dat deze laatste onzin uitkraamde “toen hij deze conclusie trok uit het axioma: ‘Elk vaderland is niets anders dan een melkkoe voor de kapitalisten’:

“De Duitse monarchie of de Franse republiek, voor de socialisten is het allemaal hetzelfde.”

“Toen Hervé in de resolutie die hij aan het congres voorlegde verklaarde dat het voor het proletariaat absoluut onverschillig was of het land onder de heerschappij van deze of gene nationale bourgeoisie stond, formuleerde en verdedigde hij een absurditeit die nog erger was dan die van Nieuwenhuis. Het is helemaal niet onverschillig voor het proletariaat om, bijvoorbeeld, zijn moedertaal vrij te kunnen spreken, of om te lijden onder nationale onderdrukking naast klassenuitbuiting. In plaats van uit de vooronderstellingen die het socialisme inluiden, af te leiden dat het proletariaat de enige klasse is die tot het einde zal strijden, zeker, tegen alle nationale onderdrukking, voor de volledige gelijkheid van rechten van naties, voor het zelfbeschikkingsrecht van naties, in plaats daarvan verklaart Hervé dat het proletariaat zich niet hoeft bezig te houden met nationale onderdrukking, dat het de nationale kwestie in het algemeen negeert.”

Natuurlijk gebruikt Lenin in dit geval zijn favoriete methode van analogieën om een theorie te kunnen verwerpen op grond van het verraad van een man. Maar dat is van weinig belang voor ons. Belangrijker is de inhoud van deze passage, die Lenins theorie van de nationale kwestie samenvat. En hij beweert deze opvatting, eigen aan hemzelf en de bolsjewieken, te ontlenen aan de premissen die het socialisme inluiden!

Maar hij heeft al met Marx toegegeven dat “de arbeiders geen vaderland hebben” en dat de nationale kwestie geen belang kan hebben voor de arbeidersklasse. Marx zegt duidelijk dat je ze (de proletariërs) niet kunt afnemen wat ze niet hebben. En toch blijkt uit deze passage van Lenin duidelijk dat de arbeiders beroofd kunnen worden van hun vaderland, dat het niet alleen een voorrecht is van de heersende klassen, maar ook een voordeel van de uitgebuite klassen. Inderdaad, “het is niet onverschillig om te lijden onder een nationale onderdrukking die boven op de klassenuitbuiting komt”. Dit toont duidelijk de tegenstelling tussen het marxistische denken en het leninistische denken. Voor Lenin moet het proletariaat geïnteresseerd zijn in de nationale kwestie, het moet tegen alle nationale onderdrukking zijn, met andere woorden tegen alle onderdrukking van het vaderland, dat het volgens Marx niet heeft en dat het niet kan worden afgenomen. Voor Lenin is het proletariaat zelfs de beschermer van de nationale verdediging, omdat het de enige klasse vertegenwoordigt die tot het bittere einde zal strijden, in het bijzonder tegen alle nationale onderdrukking.

Dit zijn ongetwijfeld de bronnen van het nationaal-bolsjewisme. En als we eenmaal de betekenis van Lenins denken hebben doorgrond, zullen we niet verbaasd zijn dat Boecharin in 1923 zei:

“Het conflict tussen Frankrijk en Duitsland in 1923 was niet simpelweg een herhaling van het conflict in 1914. Het heeft veeleer een nationaal karakter. Daarom zal de KPD de arbeidersklasse duidelijk moeten maken dat alleen zij de Duitse natie kan verdedigen tegen de bourgeoisie, die de nationale belangen van haar land uitverkoopt.”

Was Duitsland, in de geest van Lenins denken, geen onderdrukt land? Daar bestaat geen twijfel over. Duitse regio’s werden onderdrukt door de Franse bezetting en het was de “plicht” van Duitse arbeiders om tot het bittere einde te vechten voor de bevrijding van deze regio’s! Voor de bevrijding van Duitsland van de onderdrukking door de Entente. Iedereen kent de resultaten van de toepassing van Lenins tactiek in 1923 in Duitsland.[7]

Uit deze rampzalige ervaring blijkt duidelijk dat wanneer het proletariaat “zijn vaderland” “de onderdrukte natie” wil verdedigen, het slechts één resultaat bereikt, namelijk het versterken van zijn eigen bourgeoisie. Maar het is noodzakelijk om te wijzen op nog een zeer duidelijke tegenstrijdigheid, die bestaat in de artikelen van “Tegen de Stroom” om de dubbelzinnige aard van het Nationaal Bolsjewisme te beseffen. In het artikel “De plunderaars” van Zinovjev (pagina 71 van het eerste deel) [8] wordt gezegd:

“Marx beschouwde de oorlog van 1870-71 als een van de laatste – of de laatste – grote nationale oorlog van Europa. Iedere socialist is het er natuurlijk over eens dat de oorlog van 1870-71 feitelijk het tijdperk van de nationale consolidatie van de grote Europese staten afsloot.”

Het spreekt voor zich dat Zinovjev polemiseerde tegen de reformisten. Uit de opvatting van Marx en Zinovjev blijkt duidelijk dat het tijdperk van de nationale oorlogen volledig is afgesloten. De marxistische visie vindt een formidabele bevestiging in de opeenvolgende ontwikkeling van het kapitalisme en het kapitalistisch imperialisme, van puur economische aard. In “Imperialisme, de laatste fase van het kapitalisme” benadrukte Lenin het karakter van dit laatste, waarbij hij het volledig onderscheidde van het klassieke imperialisme. Dit moderne imperialisme, het product van de economische tegenstellingen van het kapitalisme, domineert volledig alle internationale strijd en geschillen. Daarom is er geen plaats in de grote moderne conflicten van het kapitalisme voor bijkomstige elementen zoals het nationale. Nationale kwesties kunnen alleen dienen als voorwendsel voor de ontwikkeling van internationale conflicten, zelfs als ze kunstmatig kunnen worden uitgelokt om een oorlog te ontketenen. Niets kan ontsnappen aan de macht van de imperialistische spiraal, de meedogenloze strijd tussen rivaliserende imperialisten. De realiteit van deze kwestie is heel duidelijk in het denken van Rosa Luxemburg (Junius-brochure).

“Zolang er kapitalistische staten bestaan, d.w.z. zolang de imperialistische wereldpolitiek het interne en externe leven van staten domineert, is het zelfbeschikkingsrecht van naties noch in vrede noch in oorlog van belang. Sterker nog, in het huidige imperialistische milieu is er geen ruimte voor een oorlog van nationale verdediging, en elke sociale politiek die dit historische milieu negeert en zich probeert te oriënteren vanuit de geïsoleerde basis van een enkel land is van begin af aan gebouwd op zand”.

Zoals we zojuist hebben gezien, heeft het imperialisme elke mogelijkheid van een nationale oorlog in de marxistische zin van het woord geëlimineerd, en de mening van Karl Marx uit 1871 heeft een solide bevestiging gevonden in de latere ontwikkeling van het kapitalistische imperialisme. Nu, in de bovengenoemde passage, lijkt het erop dat het leninisme in zijn algemene lijn dicht bij deze mening staat. Maar dat is niet het geval. In zijn polemiek tegen de Poolse sociaal-democraten (pagina 129 van het 2e deel van “Tegen de Stroom”) ontwikkelt Lenin zijn gedachte in tegenstelling tot de laatsten:

“Het is duidelijk dat de Poolse auteurs de kwestie van de ‘verdediging van het vaderland’ heel anders stellen dan onze partij. Wij verwerpen de verdediging van het vaderland in de imperialistische oorlog… Het is duidelijk dat de auteurs van de Poolse stellingen de verdediging van het vaderland in het algemeen afwijzen, dat wil zeggen zelfs voor een nationale oorlog, misschien omdat ze geloven dat nationale oorlogen in het imperialistische tijdperk onmogelijk zijn”.

Het is duidelijk dat Lenin in deze passage bevestigt dat voor hem nationale oorlogen nog niet voorbij zijn en dat hij de verdediging van het vaderland in een nationale oorlog accepteert. Het is duidelijk dat de leninistische ideologie hier in tegenspraak is met het marxisme en met zichzelf. Voor Lenin schommelt de werkelijkheid tussen twee polen die elkaar ontkennen. Aan de ene kant erkent hij de verschrikkelijke realiteit van de imperialistische oorlog, die ogenschijnlijk is ontstaan in een nationaal conflict; aan de andere kant is hij wanhopig gehecht aan een verdrongen, achterhaald nationalisme, dat hij met geweld nieuw leven wil inblazen. En juist daarom zoekt hij voorbeelden in nationale opstanden, die achtereenvolgens hun reactionaire karakter hebben ontmaskerd en die de revolutionaire beweging van het proletariaat geen voordeel hebben gebracht, bevestigt Lenin (blz. 139 van het 2e deel van “Tegen de Stroom” dit:

“Socialisten willen voor hun revolutie alle nationale bewegingen gebruiken die worden ontketend tegen het imperialisme. Hoe duidelijker de strijd van het proletariaat tegen het gemeenschappelijke front van imperialisten wordt, hoe essentiëler het internationalistische principe wordt dat zegt: een volk dat andere volkeren onderdrukt, kan zelf niet vrij zijn.”

In de polemiek met de Junius-brochure (“Over een pamflet van Junius” Tegen de Stroom II blz. 154) werd Lenins denken over deze kwestie steeds duidelijker. Voor Lenin is er een duidelijke scheidslijn tussen nationale oorlogen en imperialistische oorlogen.

“Alleen een sofist (p. 158) zou kunnen proberen het verschil tussen een imperialistische oorlog en een nationale oorlog uit te wissen…”

En verderop noemt hij zelfs de mogelijkheid van een grote nationale oorlog:

“Als het imperialisme buiten ‘Europa’ ook nog een jaar of twintig zou voortduren en geen ruimte zou laten voor het socialisme, bijvoorbeeld vanwege een Amerikaans-Japanse oorlog, dan zou een grote nationale oorlog in Europa mogelijk zijn.”

Junius (Luxemburg) houdt als consequent marxist vol dat er geen nationale oorlogen meer kunnen zijn en Lenin roept uit dat het verkeerd zou zijn “om de beoordeling van de huidige oorlog uit te breiden naar alle mogelijke oorlogen onder het imperialisme, om de nationale bewegingen te vergeten die tegen het imperialisme kunnen worden opgewekt”. En hij voegt eraan toe dat zelfs een grote nationale oorlog mogelijk is! Hier wordt de tegenstelling tussen zijn denken en het marxistische denken steeds scherper, want voor Zinovjev zelf sloot de oorlog van 1870-71 het tijdperk van de grote nationale oorlogen in Europa.

Tevergeefs, op pagina 122-23 van hetzelfde werk, probeert Lenin zich uit zijn polemiek tegen de Poolse sociaal-democraten te redden door zijn toevlucht te nemen tot de gedachte van Engels in het werk “De Po en de Rijn”. Zijn tegenstrijdigheid met het marxisme is niet minder duidelijk. Engels gelooft dat de grenzen van de grote Europese naties werden bepaald in de loop van de geschiedenis, waarin verschillende kleine en niet-levensvatbare naties opgingen in één grote door de taal en de sympathieën van de bevolking. Deze Engelse stelling is vanuit historisch oogpunt al erg zwak. Maar Lenin is vooral verplicht om op te merken dat het reactionaire, imperialistische kapitalisme deze democratisch gedefinieerde grenzen steeds vaker afbreekt. Opgemerkt moet worden dat de manier waarop de invloed van het kapitalisme wordt gezien in de verstoring van de oude grenzen, die Engels als “natuurlijk” zou beschouwen, helemaal niet overeenkomt met het hoofdidee van het marxisme dat in de bovengenoemde passage van het Communistisch Manifest staat:

“Nu al verdwijnen de scheidslijnen en tegenstellingen tussen de volkeren meer en meer met de ontwikkeling van de bourgeoisie, de vrijhandel, de wereldmarkt, de uniformiteit van de industriële productie en de bijbehorende bestaansvoorwaarden.”

Marx beschouwde dit proces van het verdwijnen van nationale afbakeningen niet als een reactionair fenomeen, zoals Lenin beweerde. Lenin beschouwt het hele proces, en de benadering ervan door de Poolse sociaaldemocraten, als “imperialistisch economisme”:

“De oude “economisten”[9] , die slechts een karikatuur van het marxisme achterlieten, leerden de arbeiders dat “wat economie is” er alleen toe doet voor de marxisten. Denken de nieuwe “economisten” dat de democratische staat van het zegevierende socialisme zonder grenzen zal bestaan (zoals een complex van gewaarwordingen zonder materie?). Denken ze dat grenzen alleen bepaald zullen worden door de behoeften van de productie? In werkelijkheid zullen deze grenzen democratisch bepaald worden, d.w.z. in overeenstemming met de wil en sympathieën van de bevolking. Het kapitalisme gebruikt geweld om ‘deze sympathieën’ te beïnvloeden en voegt zo nieuwe moeilijkheden toe aan het werk om naties dichter bij elkaar te brengen”.

Er is een duidelijk contrast tussen Lenins en marxistisch denken. Voor Marx doen de bourgeoisie en de economische organisatie van het kapitalisme grenzen verdwijnen en nationale moeilijkheden verdwijnen; voor Lenin vergroot het kapitalisme deze moeilijkheden. Opgemerkt kan worden dat de bourgeoisie progressief was in 1848 en reactionair in de imperialistische fase. Dit zou geen erg nuttig onderscheid zijn, want de opkomst van de wereldeconomie heeft sindsdien niet opgehouden om, zelfs door formidabele crises heen, nationale bevolkingen steeds dichter bij elkaar te brengen en soms nationale elementen samen te voegen.

Lenins denken realiseert zich ook niet de kunstmatige kant van de zogenaamde nationale gevoelens die uitdrukkelijk door de bourgeoisie worden gevoed. Het realiseert zich niet dat onder bepaalde lagen van de bevolking chauvinistische gevoelens een eenvoudig gevolg zijn van hun economische omstandigheden. Dat vandaag de dag de liefde voor het vaderland wordt gedegradeerd tot deze lagen, die we al hebben genoemd.

Lenins denken komt hier op ons over als een historisch anachronisme, een stap terug. Hij wil de eenheid van de volkeren bereiken door terug te gaan naar een historische basis die volgens het marxisme al in 1848 aan het verdwijnen was. Lenins denken op dit gebied, dat westerse communistische militanten negeren, kan worden gedefinieerd als reactionair.

In plaats van nationale gevoelens te bestrijden, waar de bourgeoisie alle belang bij heeft om ze levend te houden, moedigt het deze aan, legitimeert ze en maakt ze tot een morele basis voor de ontwikkeling van het socialisme.

Niemand zal er ook maar een moment aan twijfelen wanneer je Lenins polemiek tegen Junius leest, dat de drogreden aan zijn kant is. Inderdaad, wat is het enige argument dat hij kan toevoegen tegen Luxemburg? Het subtiele voorwendsel dat dialectiek kan afglijden naar sofisme. En daarvoor beroept hij zich op de dialectiek van de Grieken, die niets te maken heeft met de materialistische dialectiek, die geen methode buiten de werkelijkheid is, maar een methode binnen de werkelijkheid zelf. Want deze nationale oorlog (klein Servië in opstand tegen groot Oostenrijk) was veranderd in een imperialistische oorlog, niet in abstractie maar in werkelijkheid. Het bewees duidelijk dat de drogreden aan Lenins kant stond op het gebied van nationale oorlogen en vraagstukken.

Maar voordat we de historische gebeurtenissen de revue laten passeren die dit oordeel hebben bevestigd, is het niet verkeerd om Lenins gedachten duidelijker uiteen te zetten aan de hand van een citaat dat geen aanleiding kan geven tot onenigheid over de inhoud ervan. In het artikel tegen de Junius-brochure (pagina 158, vol. II van “Tegen de Stroom” bevestigt Lenin duidelijk zijn geloof in nationale oorlogen en breidt hij zijn theorie uit tot het koloniale vraagstuk:

“Nationale oorlogen – zegt hij – zijn niet alleen waarschijnlijk, ze zijn onvermijdelijk, in een tijdperk van imperialisme, aan de kant van de koloniën en semi-koloniën (China, Turkije, Perzië) bevinden zich bevolkingen die in totaal een miljard mensen omvatten, dat wil zeggen meer dan de helft van de wereldbevolking. Nationale emancipatoire bewegingen in dit gebied zijn ofwel al zeer sterk, of ze groeien en worden volwassen. De voortzetting van het nationale emancipatoire beleid in de koloniën zal onvermijdelijk nationale oorlogen tegen het imperialisme met zich meebrengen. Dergelijke oorlogen kunnen vandaag de dag leiden tot een oorlog van de grote imperialistische machten; maar ze kunnen ook tot niets leiden, afhankelijk van vele omstandigheden.”

Tot nu toe hebben we de tegenstellingen tussen het marxisme en het leninisme over de nationale kwestie opgemerkt. We hebben gewezen op het scherpe contrast tussen de nationaal-bolsjewistische stelling van het leninisme en het marxistisch internationalisme van de Duitse, Poolse en Nederlandse linkerzijdes. Degenen die het artikel “Communisme en de nationale kwestie” van Bordiga hebben gelezen of zullen lezen dat op 15 september 1929 in “Prometeo” verscheen[10] zullen opmerken dat deze tegenstelling (hoewel verborgen) ook bestond tussen het Italiaanse linkse denken en het leninistische denken.

Dit was geen puur toeval. Het antimarxistische leninisme verborg een diepgaand verschil in objectieve omstandigheden tussen Rusland en de andere Europese landen over de nationale kwestie. De objectieve grondslagen van de komende Russische revolutie waren niet zuiver socialistisch, en in Lenins denken was er die vreemde besmetting van proletarische elementen met burgerlijke elementen die botste met het duidelijk arbeiders-denken van het Westen. Het contrast tussen de Russische objectieve omstandigheden kwam al tot uiting in het denken van de toekomstige leider van de Oktoberrevolutie.

Deze overwegingen, die hun theoretische basis hebben in de opvatting van het historisch materialisme en die het oordeel van de nationale opvatting van het leninisme bevatten, zouden niet voldoende zijn als ze niet ondersteund werden door het historische bankroet van het nationaal-bolsjewisme. Veel communistische militanten hebben tot nu toe geloofd dat de tactieken die werden toegepast door het leninisme, het boecharinisme en het stalinisme niets te maken hadden met het leninisme; ze dachten dat deze tactische lijnen van de Communistische Internationale een degeneratie waren van de zuivere lijn van het bolsjewisme. Dit was ook te wijten aan de diplomatieke houding van sommige linkse tegenstanders, die, zoals we aan het begin van dit artikel al aangaven, ernstige meningsverschillen met het leninisme verborgen door zich te beroepen op de degeneratie van het bolsjewisme. Zinovjevistische, boecharinistische, stalinistische en zelfs trotskistische nuances staan op geen enkele manier los van het oorspronkelijke leninistische nationaal-bolsjewisme.

Daarom hebben we onze toevlucht moeten nemen tot talloze citaten van Lenin, zodat niet-fanatieke communistische arbeiders, die lezen en denken, kunnen begrijpen dat het nationaal-bolsjewisme één bron heeft, namelijk het leninisme.

Maar laten we overgaan tot de analyse van het historische proces dat volgde op de theoretische fundering van het nationaal-leninisme, om de anti-proletarische aard en het definitieve failliet ervan in te zien.

We hebben al gezien dat Lenin, in tegenstelling tot de marxistische stelling van 1871, de mogelijkheid van een grote nationale oorlog in Europa voorzag; we hebben gezien dat Lenin het als de plicht van het proletariaat beschouwde om de onderdrukte natie te verdedigen. Voor de leninisten was Duitsland in 1923, in de periode van de bezetting en de economische oorlog in het Ruhrgebied, een nationale oorlog aan het voeren. Ze beweerden dat Duitsland na het Verdrag van Versailles een onderdrukte natie was geworden. Daarom vond Boecharin in het reeds aangehaalde citaat dat het Duitse proletariaat de natie moest verdedigen. Zinovjev beweerde in de “Rote Fahne” van 17 juni 1923 dat de communisten de ware verdedigers waren van het land, het volk en de natie. Boecharin en Zinovjev waren in die tijd leninisten, pure bolsjewieken. Had Lenin de “grote nationale oorlog” niet voorzien in “Tegen de Stroom”? Zeker was Zinovjev zijn artikel over de Plunderaars vergeten, maar was Lenin in 1916 niet zijn beschouwingen uit 1914 tegen de reformisten vergeten? Radek, die Schlageter prees en in de “Rote Fahne” vriendschappelijk debatteerde met de fascist Réventlow was ook een consequente leninist, omdat hij dacht aan de verdediging van het onderdrukte Duitsland tegen het imperialisme van de Entente en de verraderlijke Duitse bourgeoisie. Het is waar dat Ruth Fischer een beetje buiten de grenzen van het leninisme trad toen ze, ten overstaan van racistische studenten, fascistisch antisemitisme rechtvaardigde om het onderdrukte vaderland te redden, maar dit was niet meer dan een gedragsfout als gevolg van een buitensporig temperament. Er was niets leninistisch aan Paul Frölich toen hij schreef in de “Rote Fahne” van 3 augustus 1923:

“Het is niet waar dat wij communisten tijdens de oorlog anti-natie waren. Wij waren tegen de oorlog, niet omdat we anti-Duits waren, maar omdat de oorlog alleen de belangen van het kapitalisme diende… juist daardoor ontkennen we de nationale verdediging niet wanneer die op de agenda wordt gezet!”

Lenin zei dat hij de verdediging van het vaderland in een imperialistische oorlog afwees, maar niet in het algemeen? We zien duidelijk dat noch Zinovjev, noch Boecharin, noch Radek, noch Frölich het leninisme verraden hebben in hun strategie van 1923. Het was het leninisme alleen dat de Duitse revolutie om zeep hielp, het was het nationaal-bolsjewisme dat, door te beweren de natie te redden van de Duitse bourgeoisie, de bourgeoisie redde van het Duitse proletariaat. Het leidde de aandacht van het proletariaat af van zijn hoofddoel: de strijd tegen het internationale kapitalisme, en maakte zo de Duitse vaderlandlozen los van de vaderlandlozen van andere naties, door te kletsen over nationale onderdrukking, het nationale verraad van de Duitse bourgeoisie en andere kleinburgerlijke praatjes. Wat waren de resultaten van de consequente toepassing van Lenins nationale tactiek in de Duitse 23? Dat het proletariaat werd verslagen, dat de Duitse bourgeoisie zodanig werd versterkt dat Boecharin op het VIe Congres van de Communistische Internationale gedwongen was ons te wijzen op de wederopstanding van het Duitse imperialisme!..

Zo vond Lenins nationale ideologie, tenminste wat betreft de “grote Europese nationale oorlog”, haar graf in het 23e Duitse rijk. En achter dit graf verschijnt het bloedige beeld van de auteur van de Juniusbrochure die uitroept: “Er kunnen geen nationale oorlogen meer zijn onder het kapitalistische imperialisme”.

Maar als de grote Europese nationale oorlog zijn graf vond in het Duitse 1923, dan stierven ook de kleine nationale oorlogen van de koloniën en semi-koloniën (Turkije, Perzië en China) in het moeras van de imperialistische reactie. Ook zij konden niet ontsnappen aan de invloed van de door het kapitalisme gedomineerde historische omgeving. De geschiedenis van de Turkse en Chinese nationale oorlogen is het bekende verhaal van Kemal Pasja en Tsjang-Kai-Sjek. Dit zijn twee bloedige tragedies waarin het proletariaat en de communisten van Turkije en China de rol van slachtoffer speelden. Het Rusland van Lenin, van het bolsjewisme, van de socialistische opbouw, gaf de wapens voor deze nationale oorlogen aan Sjang-Kai-Sjek en Kemal Pasja; laatstgenoemden werden onmiddellijk meegesleurd in de kring van de imperialistische politiek, vormden een verenigd front met de imperialisten tegen het proletariaat en keerden de wapens die ze van Rusland hadden gekregen tegen het proletariaat en de communisten. En toch werden in deze omstandigheden zuiver leninistische tactieken toegepast, wat Trotski en zijn volgelingen ook mogen zeggen. Het Chinese proletariaat en het Turkse proletariaat moesten hun vaderland verdedigen dat onderdrukt werd door de imperialisten en de agenten van de imperialisten; de kruistocht van de onderdrukte naties tegen het imperialisme werd afgekondigd. Heeft Lenin zelf niet gepleit voor het gebruik van een verenigd front van onderdrukte naties tegen het imperialisme? Men kan zeker niet beweren dat de strijd ter verdediging van de onderdrukte natie verenigbaar is met de revolutionaire belangen van de arbeiders, want de strijd van het proletariaat tegen het kapitalisme en het internationale imperialisme is de strijd tegen de eigen bourgeoisie, niet in naam van de natie, maar in naam van het internationale proletariaat. Wat in China voor het Chinese en internationale proletariaat het belangrijkst was, was de toetreding van de Chinese arbeidersklasse tot de revolutionaire proletarische strijd en niet tot de nationale strijd, die in de kern reactionair was, die in geen geval kon leiden tot de nationale emancipatie van China, maar in ieder geval tot de koppeling van de Chinese bourgeoisie aan het imperialisme. Kunnen we vandaag de dag nationale oorlogen conflicten noemen die niet kunnen ontsnappen aan het historische milieu van het imperialisme? Natuurlijk niet. Dus de ideologie van nationale oorlogen, van het niet-kapitalistische, niet-imperialistische vaderland, heeft volkomen gefaald in verschrikkelijke nederlagen en in een zee van proletarisch bloed. En de heilige kruistocht van de onderdrukte naties tegen het onderdrukkende imperialisme is veranderd in een verbond tussen de inheemse bourgeoisie en het imperialisme tegen het inheemse proletariaat en tegen het wereldproletariaat.

Als in China en Turkije de legende van de nationale oorlog eindigde in een tragedie, in Afghanistan en Perzië stierf het in de bespotting van de geschiedenis in de farce van Amanullah.[11]

De koloniën zelf, Egypte, India, deze landen die miljoenen mensen omvatten en waarvan Lenin hoopte dat ze in hun nationale vuur strijd zouden ontketenen tegen het imperialisme van de kapitalistische kolos, staan ons geen nationale oorlog toe. Want in de Swaraj,[12] de Wafd,[13] enz. heeft de inheemse bourgeoisie haar nationale agressiviteit al verloren en zoekt ze een compromis, een onderdanige alliantie met de imperialistische kolos. En toch bereiden de overtuigde Leninisten nog steeds nieuwe nationalistische kruistochten voor, d.w.z. nieuwe moordpartijen op koloniale proletariërs, in plaats van de socialistische revolutie voor te bereiden door het bewustzijn van het proletariaat in dezelfde landen te ontwikkelen.

Welke conclusies kunnen we trekken uit deze analyse van denkbeelden en feiten over de nationale kwestie?

Dat er geen nationale kwestie is voor het proletariaat, dat de arbeiders geen eigen voordeel kunnen halen uit het bestaan van een vaderland en dat ze niets te maken hebben met nationale onderdrukking, met het zelfbeschikkingsrecht van naties. Het proletariaat ontwikkelt zijn beweging, maakt zijn revolutie als klasse en niet als natie. Onmiddellijk na de overwinning van het proletariaat in verschillende naties kunnen grenzen alleen maar verdwijnen. De leninistische stelling van de nationale autonomie van socialistische staten is onzin. Lenin beweert dat zolang de staat bestaat, de natie een noodzaak blijft. Maar de natie is alleen een product van de burgerlijke staat en niet van de proletarische staat. Proletarische staten kunnen alleen de neiging hebben zich te verenigen en grenzen af te schaffen. Beter nog, het socialisme als economische en sociale orde kan alleen gerealiseerd worden op basis van het totaal verdwijnen van grenzen. De afschaffing van nationale economische verschillen kan niet worden bereikt zonder de afschaffing van nationale grenzen, die bovendien kunstmatig en conventioneel zijn. De proletarische dictatuur, de arbeidersstaat, die niet de burgerlijke staat is, kan alleen universeel zijn en niet nationaal, democratisch unitair en niet federatief. Marxistische communisten hoeven niet de Verenigde Staten van Europa of van de wereld te bouwen, hun doel is de universele republiek van arbeidersraden.

Marxistische communisten moeten daarom onder de grote massa’s arbeiders de haat tegen het vaderland propageren, die voor het kapitalisme een middel is om verdeeldheid te zaaien tussen de proletariërs van verschillende landen. Ze moeten onder de grote massa’s arbeiders de noodzaak van verbroedering bepleiten, van een internationale unie van alle proletariërs in alle landen. Ze moeten niet alleen fel strijden tegen alle chauvinistische, fascistische of sociaal-democratische tendensen die zelfs arbeiderskringen vergiftigen, maar ook tegen alle verbloemde tendensen die proberen het nationale ideaal een basis te geven. Ze moeten strijden tegen de legende van nationale oorlogen, de legende van anti-imperialistische kruistochten van de volkeren. Met behulp van historische ervaring moeten ze in het diepst van de proletarische massa’s het geloof in de overwinning van het socialisme inboezemen, op zuiver klassebasis, zuiver internationalistische grondslagen.

Daarom moeten we al onze inspanningen richten op de wedergeboorte van het ware marxistische internationalisme, dat verward is door de sociale reformisten en de nationale bolsjewisten.

We zijn ons er terdege van bewust dat onze propaganda alleen niet deze taak kan vervullen om het internationalisme terug te brengen naar de massa’s en het te ontwikkelen tot een tot nu toe ongekend niveau. We weten dat onze propaganda, hoe noodzakelijk ook, niet de geringste invloed zou hebben als verdere ontwikkelingen van het historische proces haar niet zouden bevestigen. Maar we weten ook dat deze ontwikkelingen het proletariaat alleen maar in de richting kunnen duwen van de standpunten die de ware internationalisten nooit hebben verraden en die Rosa Luxemburg tot aan haar dood heeft verdedigd.

(wordt vervolgd) [14]

Bron

Léninisme ou Marxisme? L’impérialisme et la question nationale“. L’ouvrier communiste (Parijs), nr. 2-3, okt. 1929. Transcriptie en vertaling door F.C.

Bijlagen

Zinovjev, De plunderaars (1915)

We hebben het niet over de plunderaars die, als het artillerievuur is gaan liggen, over de slagvelden sluipen en dode soldaten van hun laarzen ontdoen. We hebben het over een ander soort plunderaars: degenen die zich in de literatuur te buiten gaan.

De laatste tijd hebben we de opkomst gezien van nogal wat literaire bandieten, altijd bereid om aan te tonen dat de huidige ineenstorting van het Duitse socialistische opportunisme in werkelijkheid die is van Marx en Engels, die van het wetenschappelijk socialisme. Daartoe hebben ze geprobeerd te “bewijzen” dat Marx en Engels chauvinisten waren.

Het is op deze manier dat Peter Struve in de Messager de la Bourse van Pétrograd, het orgaan van het Russische nationale liberalisme, “bewijst” dat Marx altijd de vijand van de Slaviërs is geweest en dat de huidige Sudekums slechts gehoor geven aan zijn laatste wensen. Zo is het kleine tijdschrift van de revolutionaire socialisten van Parijs, La Pensée (Mysl), vervallen tot een beursblad, door verschillende artikelen te publiceren van ene M. I. Gardénine, die zonder scrupules met valse kaarten speelt, – zonder scrupules en bovendien zonder veel vakkundigheid – door te proberen ons hetzelfde te “bewijzen”.

Niets is aangenamer voor de Duitse sociaal-chauvinisten die, om de arbeiders te misleiden, hen uitleggen dat ze de leer van Marx volgen. En zelfs de koffiedikkijkers van de grote Europese pers (zie de Frankfurter Zeitung) komt het van pas om dezelfde versie aan het grote publiek over te brengen: Marx en Engels bevestigen dus zo Sudekum en Scheidemann.

Het is daarom niet ongepast om de argumenten van deze literaire plunderaars te onderzoeken. Laten we, om de Russische variant van de soort te bekijken, stilstaan bij de artikelen van M. I. Gardénine (La Pensée, nummers 13, 16 en 50).

Het gaat over de houding van Marx en Engels tijdens de oorlog van 1870-1871. In zes punten formuleert de heer Gardénine zijn aanklacht tegen de grondleggers van het wetenschappelijk socialisme. Deze zes punten zijn 1° zij (Marx en Engels) vonden, ondanks de feiten, dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de oorlog en daarin de rol van agressor speelde; 2° zij wensten Duitsland de overwinning toe; 3° zij rechtvaardigden deze wens handig met theoretische argumenten, vanuit het standpunt van het proletariaat; 4° in de loop van de daaropvolgende gebeurtenissen interesseerden zij zich nauwelijks voor de Franse Republiek, die zij niet serieus namen en die zij als “schurk” behandelden; 5° hun verzet tegen de annexatie van Elzas en Lotharingen was grotendeels platonisch en beheerst, en nooit fel; 6° tenslotte was hun houding tegenover de plannen om in Parijs een Commune uit te roepen, dat wil zeggen tegenover de methoden van revolutionaire actie, volledig negatief, – zolang deze plannen niet werden uitgevoerd. Gardénine concludeert: “De erfzonde ligt niet bij hen (de Sudekums), maar bij hun intellectuele voorouders (Marx en Engels)”.

Marx beschouwde de oorlog van 1870-1871 als een van de laatste – of de laatste – grote nationale oorlog in Europa.[15] Deze oorlog,” schreef hij op 8 augustus 1870 aan Engels, “brengt eindelijk de verwezenlijking van de nationale doelen van 1848 tot stand”.[16] Was Marx’ opvatting juist of onjuist?

Elke socialist is het er natuurlijk mee eens dat Marx gelijk had, dat de oorlog van 1870-1871 in feite het tijdperk van nationale consolidatie van de grote Europese staten afsloot, dat het Duitsland verenigde en zo een grote historische missie vervulde en vooruitgang boekte. De oorlog van 1870-1871 verschilt dus wezenlijk van de typisch imperialistische oorlog van 1914. De oorlog van 1870-1871 eindigde de eerste fase van de kapitalistische ontwikkeling in Europa. De oorlog van 1914 begon met de voltooiing van de laatste fase. 1870-1871 was het einde van het begin. 1914 is het begin van het einde. Want het imperialisme, in zijn huidige proporties, is de laatste fase van het kapitalisme dat, verkrampt binnen nationale kaders, uiterste inspanningen levert om zich aan te passen aan een ontwikkeling van de productie die onvermijdelijk leidt tot socialistische revolutie.

Dat is het “minimale” verschil tussen de oorlogen van 1870 en 1914. De houding van socialisten ten opzichte van deze twee oorlogen kan natuurlijk niet identiek zijn. Socialisten zijn alleen verplicht om nu socialist te blijven, zoals ze dat 44 jaar geleden ook waren.

Marx en Engels, die de situatie bekeken vanuit het standpunt van het internationale proletariaat, zeiden dat de nederlaag van Frankrijk in de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 in het belang zou zijn van het proletariaat van alle landen. Waarom? 1° Omdat het zou leiden tot de val van Louis-Napoleon, wiens regime Frankrijk verstikte en een bolwerk voor de Europese reactie vormde; 2° Omdat, zelfs als er in Duitsland geen revolutie zou plaatsvinden en Duitsland niet van onderaf zou verenigen, de eenwording van Duitsland dan van bovenaf zou worden bereikt. Ook al was dat maar de manier waarop Bismarck het wilde. Maar zo werd toch een nieuwe en zeer brede basis voor de Duitse arbeidersbeweging gelegd en een nieuwe impuls gegeven aan de groei van het socialisme in alle landen.

Hadden Marx en Engels gelijk?
Jazeker.

We zouden dan met hen kunnen discussiëren over de kern van de vraag; we zouden tot de conclusie kunnen komen dat hun beoordeling van de groepering van machten verkeerd was. Men zou de situatie heel anders kunnen beoordelen. Maar kunnen ze ervan beschuldigd worden chauvinistisch te zijn omdat ze wilden dat Frankrijk verslagen werd? Natuurlijk niet. Tijdens de Russisch-Japanse oorlog wenste de hele Internationale de nederlaag van Rusland, in de overtuiging dat dit in het belang van het wereldproletariaat zou zijn. Waren socialisten toen overal schuldig aan Japans chauvinisme?

Marx en Engels “beschouwden Frankrijk als de agressor”. Door dit te zeggen onthult de heer Gardénine de diepte van zijn persoonlijke domheid.

Wat verwijt hij Marx en Engels? Dat zij tijdens de gebeurtenissen zelf niet heeft gezien dat Pruisen vanuit het oogpunt van de diplomatieke geschiedenis de agressor was, ook al weten we dat Bonaparte niet minder provocerend was dan Bismarck? Het is waar dat Bismarck, samen met alle burgerlijke politici, erin slaagde de socialisten, en tot op zekere hoogte zelfs Bebel en Liebknecht, om de tuin te leiden. Marx en Engels beschouwden Bonaparte destijds als de agressor. Maar is de heer Gardénine geïnteresseerd in de diplomatieke kwestie of in iets belangrijkers? Dertig jaar na de Frans-Pruisische oorlog schreef Jaurès de geschiedenis en aarzelde hij om te zeggen wie van de oorlogvoerende partijen het schuldigst was en wie op het laatste moment meer had geprovoceerd. Na de overwinning van Pruisen op Oostenrijk (1866), toen Napoleon III Bismarck de beloften van schadeloosstelling aan het Franse Rijk zag vergeten, moesten de Bonapartisten wraak nemen op Sadowa. Na het conflict in Luxemburg, waarin Napoleon ook niets kreeg, zouden zijn oorlogszuchtige neigingen toenemen. Napoleon III kon in Frankrijk alleen overleven dankzij successen op het gebied van buitenlandse politiek. In 1868-1869 leidde zijn falen op dit gebied tot het begin van de ontbinding van het Bonapartisme zelf. De Bonapartisten moesten hun kansen grijpen. De grond viel weg onder hun voeten, ze werden nerveus en trapten in de val van Bismarck. Napoleon dreef een toevallig conflict over de vrijgekomen Spaanse troon tot het uiterste en verklaarde als eerste Pruisen de oorlog.

In een onvoltooid werk, Geweld en economie (Neue Zeit, 1895-96), erkent Engels, die deze gebeurtenissen beschrijft, dat Bismarck erin geslaagd was om Bonaparte in de val te lokken en dat, vanuit het oogpunt van de diplomatieke geschiedenis, de fout met betrekking tot directe agressie daarmee verklaard was. Hij legt het verder uit door aan te tonen dat de hele situatie Napoleon ook verplichtte om oorlog te willen. In het bijzonder omdat hij hoopte op de steun van Oostenrijk, dat zich wilde wreken voor de oorlog van 1866; van Denemarken, dat zich wilde wreken voor Sleeswijk-Holstein, en zelfs van Italië!

Maar voor Marx en Engels, net als voor de materialistische socialisten, was het diplomatieke conflict voorafgaand aan de oorlog helemaal niet het belangrijkste.

Het lange historische proces, dat begon aan het begin van de 19e eeuw, van de emancipatie van Duitsland van de middeleeuwse fragmentatie, onderdrukking en stagnatie opgelegd door de Franse koningen en keizers tot Napoleon III, was waar het Marx en Engels om ging. Maar dat alles bestaat nauwelijks voor de Jean Benêts van de “socialistisch-revolutionaire” sociologie.

In plaats van de oorlog objectief te beschouwen, als een gevolg van de burgerlijk-democratische, progressieve nationale beweging van het Duitse volk, houden deze Jean Benêts vast aan het subjectieve argument: Wie was de slimste van de tegenstanders, wie versloeg de ander?

Napoleon III onderdrukte lange tijd heel Europa en ook Frankrijk, en verhinderde de eenwording van Duitsland. Een einde maken aan deze onderdrukking, zelfs door middel van oorlog, was belangrijk, noodzakelijk en een stap voorwaarts in de geschiedenis. Begrijpt u dat niet, mijnheer Gardénine? Denkt u, net als alle kleinburgers, dat elke oorlog slecht, schadelijk en reactionair is, dat bijvoorbeeld een offensieve oorlog van India of China tegen Rusland of Engeland geen historische vooruitgang zou betekenen, geen verdediging van de nationale onafhankelijkheid van 700.000.000 mensen tegen het uitbuitende banditisme van Nicolaas II en George V?

In 1870 konden Marx en Engels niet weten hoe handig Bismarck dwaze diplomaten in de maling nam. Maar we kunnen er zeker van zijn dat, als ze het hadden geweten, hun kijk op de oorlog van 1870-1871 niet zou zijn veranderd en ze zouden zijn blijven hopen op de nederlaag van Frankrijk.

Want, nogmaals, het was niet de kwestie van agressie op het laatste moment en verdediging die voor hen doorslaggevend was; het was een andere kwestie, oneindig veel ernstiger… Marx en Engels beschouwden de oorlog van 1870-1871 terecht als een nationale oorlog. Maar trokken ze er chauvinistische conclusies uit? Nee, dat deden ze niet.

Op 23 juli 1870, onmiddellijk na de oorlogsverklaring, verscheen het eerste manifest van de Algemene Raad van de Internationale, opgesteld door Marx. Hierin geselde Marx het Pruisische despotisme. Marx drong er bij de Duitse arbeiders op aan om broederlijke solidariteit te tonen met de Franse proletariërs.

Op 9 september 1870, onmiddellijk na Sedan, was het tweede manifest van de Internationale, ook opgesteld door Marx, gewijd aan hartstochtelijke agitatie tegen de annexatie van Elzas-Lotharingen, propaganda voor solidariteit met de Franse Republiek, genadeloze kritiek op de Pruisische monarchie en een oproep aan de arbeiders van alle landen om te handelen in een internationalistische geest.

In die tijd waren er sociaal-chauvinisten in Duitsland, Schweizer en zijn groep, die aanvankelijk voor de oorlogskredieten stemden, etc. Waren Marx en Engels solidair met hen? Nee.

In zijn brief van 28 juli 1870 schreef Marx aan Engels:

“Gelukkig deze hele (patriottische) demonstratie van de middenklasse. De arbeidersklasse, met uitzondering van de volgelingen van Schweizer, neemt er geen deel aan. Gelukkig is de klassenstrijd in de twee landen, Frankrijk en Duitsland, zo sterk ontwikkeld dat geen enkele huidige oorlog de geschiedenis kan dwingen om terug te keren.”

Is dat de taal van Sudekum, mijnheer Gardénine?

Toen de Engelse oligarchie begon te ageren voor Engelse interventie ten gunste van Pruisen, protesteerde Marx in zijn brief van 1 augustus tegen het idee en dreigde hij de Engelse bourgeoisie met een volksopstand. Is dit hoe de Sudekums van vandaag zich gedragen?

Marx en Engels zagen de oorlog van 1870-1871 terecht als een nationale oorlog. Adviseerden ze Duitse socialisten om Bismarck te steunen en bijvoorbeeld voor oorlogskredieten te stemmen? Niet in het minst. Ze keurden Bebel en Liebknecht goed, die vanaf de eerste dag weigerden voor deze kredieten te stemmen. Ze vroegen de militanten van het comité van Brunswijk, de Lassalianen van gisteren, nu aarzelend, om hetzelfde te doen. “Marx koos onze kant”, schreef Bebel in een brief uit 1870 (zie het verslag van het proces wegens hoogverraad van de Duitse socialisten, pagina 244). “De brief van Marx overtuigde me”, gaf Bracke, een van de meest prominente Brunswijkers, toe (idem, p. 406).

Marx en vooral Engels verzetten zich tegen G. Liebknecht, die in zijn agitatie soms de fout beging om van het anti-bismarckisme een exclusieve tactiek te willen maken. Ze hadden volkomen gelijk. De fout van Liebknecht was het feit te negeren dat de oorlog van 1866 de kwestie tegen Oostenrijk had beslecht, terwijl hij in zijn oppositie tegen Bismarck nog steeds verviel in gezindheid voor Oostenrijk en sentimentele sympathie voor de kleine Duitse staten. Het is waar dat Liebknecht tijdens de oorlog van 1870-1871 veel minder in deze val trapte dan in de jaren daarvoor. En niet voor niets verdedigde Marx hem soms tegen Engels. In ieder geval had het debat niets te maken met nationalisme of internationalisme.

Marx en Engels protesteerden alleen “platonisch” tegen de annexatie van Elzas-Lotharingen! Een schaamteloze leugen. In hun privébrieven van 1870 beschouwden Marx en Engels de annexatie als “het grootste ongeluk voor heel Europa en vooral voor Duitsland”. Marx voorspelde vanaf het begin dat deze annexatie Frankrijk dichter bij Rusland zou brengen en onberekenbare rampspoed zou veroorzaken. In de twee manifesten van de Internationale wordt de annexatie in genadeloze bewoordingen veroordeeld. In al zijn latere artikelen vond Engels geen uitdrukking die sterk genoeg was om zijn verontwaardiging over deze daad van geweld uit te drukken (1888-90-91).

Stonden Marx en Engels negatief tegenover de plannen voor het uitroepen van de Commune, met andere woorden voor een revolutionaire actie van de Franse arbeiders? Mijnheer Gardénine dacht niet na over wat hij schreef. Sudekum en zelfs, zeer waarschijnlijk, generaal Von Klück, zouden nu met tevredenheid de Franse arbeiders zien die in hun eentje op revolutionaire wijze optraden. Na de val van het Keizerrijk (4 september 1870) was het Marx’ plicht om de Franse arbeiders te waarschuwen voor onvoorzichtige acties. Het was, zeggen we, Marx’ plicht om dat te doen, vooral na de mislukte poging van oktober 1870, die had geleid tot de arrestatie van Blanqui, Flourens en andere militanten. Marx deed dit, zoals blijkt uit zijn correspondentie en uit de tweede oproep van de Internationale, alleen uit angst dat een voorbarige actie het Pruisische absolutisme zou helpen de Franse Republiek te vermorzelen. Met andere woorden, hij werd gedreven door motieven die haaks stonden op chauvinisme.

En toen de Commune ontstond, schreef Marx, door zijn werk over de Burgeroorlog in Frankrijk, deze naam met gouden letters in de geschiedenis van de internationale proletarische beweging.

De houding van Marx en Engels tijdens de oorlog van 1870-71, nobel, moedig en geheel in overeenstemming met de principes van het internationalisme, staat bovendien in het geheugen van alle Franse socialisten gegrift. Vaillant zelf heeft zich, ondanks de patriottische razernij die hem in zijn greep heeft, onlangs in L’Humanité – van 14 december 1914 – in zijn hoedanigheid van strijder van 1870-71 uitgesproken tegen de laster die van Marx en Engels chauvinisten maakt. Hij verklaarde dat zij hadden gehandeld als internationalisten, zonder ooit de geringste vijandigheid jegens Frankrijk te tonen. Vaillant haatte Duitsers en alles wat Duits was. Hij had een voorliefde voor slechts twee “Duitsers”: Marx en Engels.

“Soortgelijke beweringen,” schreef M. Gardénine in zijn eerste artikel De onverwachte openbaring, “zullen, dat weet ik, op het eerste gezicht nogal ongeloofwaardig lijken. Het zou me zelfs niet verbazen als ze gezien zouden worden als een afschuwelijke laster jegens de grondleggers van het wetenschappelijk socialisme.” De heer Gardénine zag het duidelijk. Maar moest hij een profeet zijn om te weten dat hij bij naam genoemd zou worden en dat de lasteraar een lasteraar zou worden genoemd?

Ga zo door, jullie narodniki (populisten). Profiteer van de verwarring om je literaire bedenksels te verspreiden en het marxisme te belasteren, zoals men de doden belastert. Maar bespaar ons tenminste je retoriek van een Tartufe en je zoete oproepen tot eenheid! En denk niet dat je origineel bent, tenminste niet in je laster tegen Engels en Marx. Lang voor de heren Struve en Gardénine, ten tijde van de Eerste Internationale, toonden anarchisten, die zeer ideeënarm waren, op even briljante wijze aan dat Marx in werkelijkheid een gemaskerde aanhanger van Bismarck was en dat hij de hele Internationale ondergeschikt wilde maken aan de Pruisische belangen. De Struves en de Gardénines weven voor zichzelf de lauweren die ooit opgeëist hadden kunnen worden door mannen die het uitschot van de anarchie waren.

3 maart 1915. G. Zinovjev.

Bron

Zinovjev, “Les Marauders”, in Contre le Courant, deel I. 1914-1915 / N. Lenin, G. Zinovjev. Uit het russisch vertaald door V. Serge en Parijanin. Transcriptie en vertaling door F.C.

Marx over de Frans-Duitse oorlog van 1870

Marx aan Laura en Paul Lafargue, 28 juli 1870:

“Hij (Napoleon) zag duidelijke tekenen van het nationale karakter van de oorlog in Duitsland en was verrast door de unanieme, snelle en onmiddellijke verbintenis van Zuid-Duitsland met Pruisen (…) In Duitsland werd de oorlog beschouwd als een nationale oorlog omdat het een defensieve oorlog was. De middenklasse (om nog maar te zwijgen van de ‘Junkers’ in Pruisen) wedijverde met elkaar in loyaliteitsverklaringen. Het is alsof we terug zijn in 1812, ‘voor God, Koning en Vaderland’ (…). Maar het is geruststellend om te zien dat de arbeiders net zo hard protesteren in Duitsland als in Frankrijk. Gelukkig is de klassenstrijd in beide landen zo goed ontwikkeld dat geen enkele statenoorlog het wiel van de geschiedenis lang zal kunnen terugdraaien. Integendeel, ik geloof dat de huidige oorlog zal leiden tot ervaringen die de ‘functionarissen’ aan beide kanten helemaal niet verwachten”.

(MEW vol. 33, p. 124)

Marx aan Engels, 28 juli 1870:

Na enkele voorbeelden van uitingen in Frankrijk en Duitsland die gepast zouden zijn in het geval van een nationale oorlog: “Wie had het voor mogelijk gehouden dat 22 jaar na 1848 een nationale oproep in Duitsland zo’n theoretische uitdrukking zou krijgen!”

(MEW vol. 33, p. 11)

Marx aan Engels, 8 augustus 1870:

“Het is gedaan met het Keizerrijk”, dat wil zeggen met het Duitse Keizerrijk. Het lijkt erop dat alle manoeuvres sinds het Tweede Keizerrijk uiteindelijk hebben geleid tot de verwezenlijking van de ‘nationale’ doelstellingen van 1848 – Hongarije, Italië, Duitsland! Het lijkt mij dat een dergelijke beweging pas voltooid zal zijn als de Pruisen en Russen beginnen te vechten (…)”

(MEW, vol. 33, p. 31)

Rusland nam echter niet deel aan de Frans-Pruisische oorlog van 1870.

Marx in La Guerre civile en France, april-mei 1871:

“Dat, na de meest formidabele oorlog van de moderne tijd, het zegevierende leger en het verslagen leger zich verenigen om samen het proletariaat af te slachten – zo’n ongehoorde gebeurtenis bewijst niet, zoals Bismarck gelooft, de uiteindelijke verplettering van de nieuwe maatschappij die opkomt, maar de volledige afbrokkeling van de oude burgerlijke maatschappij. De grootste heroïsche opstand waartoe de oude maatschappij nog in staat was, was de nationale oorlog, en die wordt nu onthuld als pure oplichterij van de regering die geen ander doel heeft dan de klassenstrijd uit te stellen en die verdwijnt zodra de klassenstrijd ontbrandt in een burgeroorlog. De klassenheerschappij kan zich niet langer verschuilen achter een nationaal uniform; nationale regeringen zijn verenigd tegen het proletariaat”

(MEW vol. 17 p. 360/1)

Alle fragmenten vertaald uit de Oost-Duitse uitgave Marx Engels Werke (MEW)


[1] F.C., De fatale mythe van de burgerlijke revolutie in Rusland, hoofdstuk Het proletarisch internationalisme van de bolsjewiki …

[2] F.C., De inter-imperialistische oorlog in Oekraïne. Van Luxemburg, Pannekoek, Gorter en Lenin tot ‘Radencommunisme’,hoofdstuk De Sovjet-Unie en de ‘onderdrukte naties’. Aldaar zijn ook de bronvermeldingen in noten 39 en 40 te vinden.

[3] Amadeo Bordiga, Communisme en de nationale kwestie (1924): https://www.Marxists.org/francais/bordiga/works/1924/00/bordiga_nationale.htm

[4] Zie Wikipedia, Wilsonianism: https://en.wikipedia.org/wiki/Wilsonianism

[5] Zie Wikipedia, Verdrag van Locarno: https://nl.wikipedia.org/wiki/Verdrag_van_Locarno

[6] Met ultralinks bedoelen de Leninisten de positie van de compromisloze marxisten. (Noot van de auteur)

[7] De bezetting van het Ruhrgebied door het Franse leger in januari 1923, de versnelling van de economische noodsituatie, de hyperinflatie scheppen een situatie van chaos, die “pre-revolutionair” kan lijken, met de ontwikkeling van een beweging van ondernemingsraden die vergelijkbaar is met die van de revolutionaire Vertrauensleute van 1918. Het succes van deze beweging en de oprichting van ‘arbeidersmilities’ (proletarische Hundertschaften) van de partij ter bestrijding van de politie en vrijkorpsen in het Ruhrgebied, herstellen het vertrouwen van de KP-basis. Maar, zoals Pierre Broué opmerkt, wordt 1923 vooral gekenmerkt door “de vooruitgang van extreemrechtse nationalisten” – die zich richten tot de “miljoenen gedeklasseerde kleinburgers”, die gevoelig zijn voor nationalistische en antisemitische propaganda – en hun gewapende milities (S.A. van de nazi-partij ) ontwikkelen, dankzij subsidies van de grote industriëlen in het Ruhrgebied en met de medewerking van de Reichswehr.

De KPD is echter bezig met populistische demagogie gericht op deze failliete kleinburgerlijke lagen en streelt op een huiveringwekkende wijze hun nationalistische sentimenten en zelfs hun antisemitisme 15. Karl Radek, de voormalige linksradikale van Bremen, kan een rede houden voor het Uitvoerend Comite (EKKI) van de Comintern ter nagedachtenis aan de nazi Leo Schlageter, neergeschoten door het Franse bezettingsleger in juni 1923:

Alleen als de Duitse zaak die van het Duitse volk is, alleen als de Duitse zaak bestaat uit een strijd voor de rechten van het Duitse volk zal het de actieve vrienden van het Duitse volk rekruteren. Door de zaak van het volk tot de zaak van de natie te maken, wordt het de zaak van het volk. Dit is wat de Communistische Partij van Duitsland moet bevestigen, dit is wat de Comintern moet bevestigen bij het graf van Schlageter” 16.

Dit beroep op nationalistische sentimenten kan perfect samengaan met een “antifascistische” mobilisatie, zoals de “antifascistische dag” op 29 juli, die een belangrijke mislukking is. De KPD probeert dan een nog niet zo genoemde Volksfront-politiek uit. Op 10 oktober neemt de Saksische sociaal-democratische regering verschillende communistische ministers op, waaronder Fritz Heckert (toekomstige stalinistische leider, nog steeds begraven in een Kremlinmuur), en vooral Brandler, die hoofd van de staatskanselarij wordt. Hetzelfde gebeurt op 13 oktober wanneer drie ‘communistische ministers’, waaronder Karl Korsch, belast met justitie in de regering van Thüringen worden opgenomen.

Deze schijnbare “successen” maken de weg vrij voor een nederlaag. De ‘arbeiders’-regeringen worden zonder weerstand door de Reichswehr ontbonden. En het is zonder verzet dat de hele beweging capituleert. De opstand van Hamburg op 23 oktober, in één buurt!, is een fiasco: “slechts een deel van de communisten vocht, en ze vochten alleen, de grote massa’s bleven, al waren ze niet onverschillig, op zijn minst passief” 17.

Het was nog een oktober, die van 1929, die de nederlaag van de Duitse arbeiders bezegelde. Na een zwenking onder de naam ‘klasse-tegen-klasse’ (of ‘derde periode’), waarin de sociaal-democratie werd omschreven als ‘sociaal-fascistisch’, keerde de KPD terug naar haar politiek van verheerlijking van de Duitse “proletarische natie”. In augustus 1930 lanceerde het centraal comité, dat wilde concurreren met het nazisme, een oproep “Voor een nationale en sociale bevrijding van het Duitse volk” 18. In november 1932 vestigde de KPD een eenheidsfront van onderop met Nazi-arbeiders tijdens de transportstaking in Berlijn.

De contrarevolutie was sinds 9 november 1918 aan de macht, ze ‘zelfmoordde’ de arbeidersraden, legde te vuur en te zwaard de legaliteit op van de grondwetgevende vergadering van Weimar. Het was een waar bloedvergieten onder het Duitse proletariaat dat onder de directe verantwoordelijkheid van de sociaaldemocratie werd uitgevoerd. In 1923, aan het einde van de Duitse revolutie, was het aantal slachtoffers al vergelijkbaar met dat van de Commune van Parijs.

De nederlaag opende aldus de weg voor Hitler in januari 1933. De droom van een wereldwijde emancipatie van arbeiders – waarin Duitsland een sleutelrol speelde – werd getransformeerd in een bloedige nachtmerrie van “nationale en sociale bevrijding van het Duitse volk”. Daarmee zou weg naar de wereldoorlog open liggen.

Bron: Ph. Bourrinet “De arbeidersraden in Duitsland 1918-23 (deel 2)

[8] Zie de bijlage voor het volledige artikel.

[9] De “economen” vormden een tendens in de Russische sociaal-democratie die absoluut belang hechtte aan de strijd voor gedeeltelijke economische eisen. Noot van de auteur.

[10] Amadeo Bordiga, Communism and the National Question (1924)

[11] Waarschijnlijk Amanullah Khan, zie Wikipedia: https://fr.wikipedia.org/wiki/Amanullah_Khan

[12] Zie Wikipedia voor Gandhi’s concept van Swaraj: https://fr.wikipedia.org/wiki/Swaraj

[13] Zie Wikipedia voor de Egyptische Wafd-partij: https://fr.wikipedia.org/wiki/Parti_Wafd

[14] Suite niet bekend.

[15] Bron niet vermeld.

[16] MEW Bd. 33, blz. 31. Zie verder in deze Bijlage voor het volledige citaat. Daarin komt niet zozeer een door Zinovjev bij Marx veronderstelde historische noodzaak naar voren, maar veeleer Marx’ ironie ten aanzien van de burgerlijke manipulaties aan beide kanten van het front.

3 Comments on ““Imperialisme en de nationale kwestie” (1929)

  1. Pingback: “L’Impérialisme et la question nationale” (1929) | Left wing communism

  2. Pingback: “Imperialism and the National Question” (1929) | Left wing communism

  3. Pingback: “Imperialisme en de nationale kwestie” (1929) – arbeidersstemmen

Leave a comment